Landgoederen


Bovenover Onderlangs - 1818~1979


Klingelbeekseweg » Oosterbeek


Mariëndaal


Rosandepolde
r


Vanuit de lucht

Omgeving - Landgoederen


1650 - Schependom van Arnhem. Detail van copie naar de kaart van Nic. van Geelkerken uit 1650, 1725-00-00 [Bron: Geldersch Archief - Oud Archief Arnhem 4613]

Hulkenstein, dat zich uitstrekte van den haspel tot aan de Klingelbeek, lag tusschen het hooge geboomte; van Onderlangs gezien maakte het een aangenamen indruk en bracht het er niet weinig toe bij, het aspect van het landschap te verhoogen. Karel van Egmond, hertog van Gelder, die het kasteel had laten bouwen, bracht de laatste jaren van zijn leven meestal binnen Arnhem of op zijn Spijker Hulkenstein door. Hij had het den naam van Hulkenstein gegeven naar aanleiding van een niet onaanzienlijk vaartuig, "de Huik" geheeten, dat zijn eigendom was en te dezer plaatse in de rivier voor anker liggende moest gesloopt worden. In het jaar 1533 kocht hij er van zijn barbier Herman Boetzeel nog een belendend erf bij, den Loependerberg genaamd, beschreven als eynen Bomgart mitten Bouwhuys Loependerberg geheyten, by die Clingelbeeck op ter Ryn-stroem geleghen, streckende die Ryncant langes bis aen onsen Spycker, wy dair doen tytnmeren hebben geheyten Hulckensteyn, waarvoor hij Boetzeel in ruil gaf, den aan de St. Jansbeek gelegen watermolen met toebehooren, welken hij van Floris van den Erven gekocht had.
Hij stichtte er een kapittel van kanunniken, waarvoor hij woningen en eene kerk liet bouwen. Het schijnt, dat de hertog hier meer onkosten maakte dan zijne beurs dragen kon, want nauwelijks hadden de kanunniken na zijn dood de plaats verlaten, of de schuldeischers kwamen opzetten; zij maakten zich van de nieuw gebouwde woningen en de kerk meester en zochten zich met de afbraak schadeloos te stellen. Zelfs de arbeiders kwamen voor hun loon op, dat zij met het schoonmaken en weder volpompen der grachten verdiend hadden.

Arent Kelrewaeter nam in 1543 sonder yemantz ontheyt, (machtiging, bevel.) daervan vic pannen ende xix schonen plancken, uytghelesen guet, ind acht dubbele ribben om syne be-taelinghe van den Cruytmoelen te bekomen, welken hij voor den hertog op de Klingelbeek gebouwd had. Hetgeen er nog van de afbraak overgebleven was, werd in 1545 door koningin Maria, die voor haar broeder Karel V het land bestuurde, aan het klooster Bethaniën buiten de Velperpoort geschonken, om daarmede klooster en kerk te vergrooten.
In 1555 werd Hulkenstein te leen gegeven aan Philips van Lalaing, graaf van Hoogstraten, stadhouder en kapitein-generaal van Gelre en Zutphen. Naderhand ging het over aan Herman, graaf van den Berg, vrijheer van Boxmeer en Bijland, wiens zoon het in 1595 aan Johan Milfair deed verkoopen om er zijne schuldeischers mede te betalen. In 1599 kwam het in handen van het aanzienlijk geslacht van Karel van der Sande, totdat ten slotte het landgoed bij erfenis in 1666 ten deel viel aan de familie Brantsen.

De Klingelbeek, ten zuiden van den Utrechtschen weg gelegen, is eene buurt, die tot de gemeente Arnhem behoort; de aanzienlijke buitenplaats van dien naam, vroeger de Loopende berg of Looberg geheeten, werd bewoond door den heer F. G. Meybaum, vice-president van het Provinciaal gerechtshof; het nabij gelegen buitengoed „Rustplaats" door den heer G. van Santbergen.
Zooals we gezien hebben, had Karel van Egmond hier eene buskruitfabriek laten zetten; deze bestond zeker niet meer in het begin der 17de eeuw, want toen kreeg Heironymus Hessels vergunning, op de Klingelbeek een kruitmolen te maken.
Op de grens der gemeente voorbij de suikerfabriek van den Heer van Embden stond eene uitspanning „den Hes" van J. Gerritsen met een schilderachtigen watermolen; de schoone waterpartijen bij de prachtige, landelijke omgeving trokken veel schilders tot zich. De naam van deze landelijke herberg is ontleend aan de vele thessekarren" en hare begeleiders, welke met hunne goederen uit Pruisen komende om de stad heen trokken en hier pleisterden.

De Rosande, die met haar hoog geboomte aan de Klingelbeek grenst, is nu nog slechts door eene uitgestrektheid wei- en bouwland vertegenwoordigd. De schoone boomgroepen van eiken en populieren, waaronder er waren van eeae buitengewone dikte, zijn een vijftig jaar geleden publiek verkocht.
De Rosande was vroeger eene hooge Heerlijkheid, die het recht van een hoog en een laag rechtstgebied bezat, maar toch aan

Doorenweerd leenroerig was. Van het huis, dat op een vluchtheuvel niet ver van de rivier stond, is niets overgebleven; alleen wil men in eene verhevenheid in het weiland nog de plaats aanwijzen, waar het eertijds stond.
In de 14e eeuw was de Rosande in het bezit der familie Tengnagel; eene eeuw later was het bij erfregeling gekomen in het geslacht van Van Wilp. In 1505 door de Bourgondiërs veroverd, werd het 10 jaren later onder de persoonlijke leiding van hertog Karel van Gelre bij verrassing stormenderhand ingenomen en verbrand. Deze verkocht het landgoed in 1523 aan Jacob van Appeltern, domdeken van Utrecht, die het kasteel weder deed opbouwen.

Vijftien jaar later werd ook dit gebouw weder afgebroken en door een nieuw kasteel vervangen, waarschijnlijk door Frederik Schellard van Obbendorp, want we treffen de uitspraak van een vonnis aan van het jaar 1539, waarbij van Obbendorp als afstammeling van de vroegere wettige bezitters van Rosande weder in het bezit van het huis Rosande werd gesteld, waarvan zijn geslacht met geweld beroofd was. In het laatst der 17de eeuw kwam Rosande in het bezit van Federik Willem, vrijheer van Spaen, heer van Biljoen.

Op den hoek van de oude oprijlaan naar het huis Klingelbeek aan den Utrechtschen weg staat tegen den berm van den weg een steenen kruis, waarvan het opschrift bijna niet meer te lezen is; men kan er echter „sterft 1570" nog op ontcijferen. De bijgeloovigheid der tijden en de zucht naar het bovennatuurlijke heeft aan dat kruis ook eene sage verbonden, die in verband staat met den man, die omstreeks middernacht tusschen Mariëndaal en de Klingelbeek wandelt, zijn eigen hoofd onder den rechter arm dragende. Deze man was de dupe geweest van een daar ter plaatse gepleegden moord; in het begin der 19de eeuw liet hij zich soms nog zien, althans ik heb verschillende lieden gesproken, die hem wel ontmoet hadden. Anderen vermelden het volgende verhaal: Herman van Arendaal wilde zich met zijne beminde, de zuster van zijn vriend Willem van Aller, vergezeld van een getrouwen bediende, van Mariëndaal naar Meinerswijk begeven; zij zouden bij de Klingelbeek overvaren, maar werden door vier mannen verraderlijk overvallen.
In het gevecht, dat ontstond, vielen drie der booswichten; de vierde zocht zijn heil in de vlucht, doch de getrouwe Elbert moest de verdediging zijns meesters met den dood bekoopen; op de plaats,waar hij gevallen is, werd hij begraven en een eenvoudig steenen kruis wijst zijne rustplaats aan.

Het buitengoed Hoogstede was bewoond door den em.-predikant P. A. Borger, den eenigen zoon van den Hoogleeraar en dichter Elias Anne Borger (1784—1820).

Het landgoed den Brink, tegenover Hoogstede gelegen, eens bij het klooster Mariëndaal behoorende, was in het begin der vorige eeuw het eigendom van den Staatsraad vice-admiraal graaf van Bijland Holt; in mijne jeugd woonde er Mr. J. P. du Quesne van Bruchem en Cillaarshoek.
Sinds den aanleg van den spoorweg 'Arnhem—Nijmegen heeft de straatweg bij den Brink een anderen loop gekregen; nu in eene richting doorgaande van Mariëndaal tot Hoogstede, liep hij vroeger bij den Brink bijna in een rechten hoek voor het buiten heen, zoodat men van Oosterbeek komende, het buitengoed in het verlengde van den straatweg zag liggen.

Mariëndaal, ten Westen aan den Brink grenzende, was eertijds een klooster, ook Mariënborn of Fontijne-klooster genaamd, door Winand van Arnhem in 1392 gesticht. Deze had van den hertog van Gulick en den bisschop van Utrecht verlof gekregen, zijne bezitting in een klooster te veranderen naar het voorbeeld van het beroemde klooster te Windesheim bij Zwolle, aldaar door de leerlingen van Geert Groote, den stichter van het Fraterhuis te Deventer, volgens de Augustijner orde der Reguliere kanunniken gesticht. Arent van Gruythuijzen bood hem daarbij de behulpzame hand en de geestelijken van der Gronde en Breukerink kwamen uit Windesheim over, om voor de inrichting van het klooster te zorgen.

De bouwmeesters waren Hendrik Wildo uit 's-Hertogenbosch en Hendrik Wilsen uit Kampen; de eerste rector was Johannes van Kempen, de broeder van den beroemden Thomas a Kempis. Deze groote geleerde, te Kempen bij Crefeld geboren, heette eigenlijk Thomas Hamerken. Het klooster maakte een geheel uit met het klooster te Windesheim en werd »de oudste dochter van Windesheim" genoemd. De kloosterlingen waren zeer werkzaam, gastvrij en liefdadig; hunne kleeding bestond uit een wit overkleed met zwarte regenkap.

Na de hervorming werden de kloostergebouwen in 1587 afgebroken en de steenen grotendeels gebruikt om de vestingwerken van Arnhem te herstellen. Door aankoop kwam het landgoed in 1820 in handen van den burgemeester van Arnhem, Mr. J. van Eek, die het op de grondslagen van het voormalige klooster gestichte landhuis aanmerkelijk liet vergroten.

 

Uit: Arnhem omstreeks het midden van de 19de eeuw van A. Markus.